Op deze pagina staan grappige en wat serieuzere gedichten door elkaar om het afwisselend te houden. Ook worden versvormen door elkaar gebruikt en worden korte gedichten afgewisseld met langere. Helemaal onderaan staan de ‘Trijntje Fops’ en de limericks.
Linke liefde
De spin zit in zijn web in Luik
en voelt nu vlinders in zijn buik,
want in een web iets verderop
verschijnt een knappe spinnenkop,
gestoken op het geelbruin lijf
van o zo’n sierlijk spinnenwijf.
Hij spint een extra fijne draad
en weet dat zij hem gadeslaat.
Geen zee is hem nu nog te hoog.
Hij pinkt naar haar met ieder oog
en hoopt dat zij eens naar hem lacht,
terwijl hij nijver verder ragt.
Hij demonstreert zijn evenwicht,
het lijf op één poot opgericht.
Dat beurt voor beurt op alle acht,
een staaltje van beheerste kracht.
Hij toont haar dan een vliegenlijk,
het grootste uit zijn schimmenrijk.
Het kruisspinvrouwtje evenwel
beziet zijn druistig ‘show don’t tell’.
Zij gaapt en kijkt nogal blasé
en denkt: Wat moet ik daar nu mee?
Zij is die aandacht wel gewend
en valt niet zomaar voor een vent.
Zij is een echte polyglot,
niet eentje die je gauw bedot.
Zij kent het wereldwijde web
en gaat slechts voor de volle mep.
Nou ja, zo’n ventje, leuk wel hoor,
maar ach, wat koopt ze daar nu voor?
Zij stamt uit een notabel nest,
gewend aan slechts het allerbest.
Zij vindt die spinnenman wat sneu,
hij past niet goed in haar milieu.
En dat gedrag, zo ondermaats!
Dat heeft totaal niets delicaats.
Maar ja, dat grootkruis op zijn rug
vergeet ze waarlijk niet zo vlug.
Zijn poten zijn ook fraai geleed
en wat te denken van zijn kleed?
Ze kijkt het toch nog even aan,
een afspraak heeft ze toch niet staan.
De spinnenkerel ruikt een kans
en vraagt haar nu ten spinnendans.
De tarantella kent hij goed,
hij knielt voor haar vol overmoed.
‘Nou ja’, zegt zij, ‘vooruit dan maar.
Eén dansje vind ik geen bezwaar.’
Hij is bepaald geen twijfelkont
en spint haar zwierend in het rond.
Hij denkt: Wat fijn dat ik haar heb.
Ik voel mij als een spin in ’t web.
Nu straks een ‘ragtime’ tot besluit,
dan wordt zij vast mijn spinnenbruid.
Zij vindt het toch wel heel erg fijn
om dicht bij deze vent te zijn.
Hij danst zo heerlijk, kijkt zo blij.
Ze laat hem nu wat dichterbij.
De jongste is zij ook niet meer
en moeder worden moet een keer.
De spin kan zijn geluk niet op,
een grijns verbreedt zijn mooie kop.
Hij staat nu alleszins paraat
en deponeert zijn kostbaar zaad
voorzichtig in de juiste voor
en gaat er als een haas vandoor.
Want tot zijn grenzeloos verdriet:
kalm nagenieten gaat nu niet.
Hij redt zich dus het vege lijf
door weg te vluchten van dit wijf,
want op ‘de daad’ volgt vaak een moord,
het was ook dit keer kantje boord.
Maar in het najaar keert hij weer
en zoekt hun vrijplaats van weleer.
Hij sluipt en spiedt als een spion
en zo ontdekt hij een cocon,
daarin zijn gelig glanzend kroost
en dat is toch een hele troost.
Hij denkt: Dat was bepaald niet slecht,
zo’n duizend eitjes zijn gelegd.
Die zitten nu nog op een kluit,
maar komen in het voorjaar uit.
En hij beseft vlak voor hij sneeft:
Ik heb toch niet voor niets geleefd.
Met dank aan Niels Blomberg voor zijn
kritische lezing van de eerste versie van dit gedicht.
Memento amori
Ik denk nog vaak terug aan toen,
die lange zomerdagen.
Wat waren we verliefd en groen.
Ik zag je plots in dat plantsoen,
maar durfde niets te vragen.
Ik denk nog vaak terug aan toen.
Je gaf me toen mijn eerste zoen,
terwijl we daar zo lagen.
Wat waren we verliefd en groen.
Je komt soms in een visioen,
ik hoor je lach bij vlagen.
Ik denk nog vaak terug aan toen.
Ik moet het met dit droombeeld doen.
Ach laat het nooit vervagen.
Wat waren we verliefd en groen.
Ik ben al jaren met pensioen.
Je hoort mij heus niet klagen,
maar toch denk ik nog vaak aan toen.
Wat waren we verliefd en groen.
Villanelle, 25 maart 2025
Voorjaarsschoonmaak
Wat stom dat ik de tekens heb gemist!
Ik weet wat ik elk voorjaar kan verwachten:
gedraaf, gesnuif en vage onrustklachten.
Niets mee gedaan! Wat ben ik een simplist!
Ze gaat tekeer, ze lijkt de antichrist.
Die lentekriebels wekken helse krachten.
Elk stofje lijkt zij diepgaand te verachten.
Een vlekje wordt verbeten uitgewist.
Ik ben te laat voor een verholen vlucht.
Ze duwt een natte zwabber in mijn knoken.
Ik dweil de vloer en poets op het fornuis.
Ik ben de pias in haar schoonmaakklucht.
Maar volgend jaar laat ik mij niet bestoken.
Ik plan een expeditie ver van huis.
Sonnet, 13 maart 2025
Rode lijn
Ik wil je voor geen geld ter wereld missen.
Je brengt me elke zondag stipt naar haar.
Jouw plaatsvervanger staat pas ’s middags klaar,
dus moet ik nu niet langer kissebissen.
Zo onderweg heb ik mijn muizenissen.
Onnozelaar, natuurlijk wacht zij daar!
Ik kus je haar, je stralend ogenpaar.
Hoe zou ik mij in jou kunnen vergissen?
Maar o wat zou ik graag naast jou ontwaken.
Een lange nacht met jou onder één laken.
Is dat na veertien jaar te vergezocht?
‘Zo gaat je bus’, zeg jij, ‘dus kom op, haast je!’
Mijn droom vervliegt, opnieuw geen nachtje naast je.
Lijn 5, ik zou je missen als het mocht.
Sonnet ingezonden voor de Willem Wilmink
dichtwedstrijd 2025, waarin de zin:
‘ik zou je missen als het mocht’ moest voorkomen.
Helaas niet genomineerd.
Lentekriebels
Ik wrijf de winterslaap eens uit mijn ogen
en open de gordijnen, rek me uit.
Ik hoor de eerste zang van een tapuit.
Die kwam zojuist uit Afrika gevlogen.
Het lammetje hupdartelt opgetogen.
De krokus buigt verliefd over zijn bruid.
De sneeuwklok heeft zojuist voor hen geluid.
Wat lentekriebels toch al niet vermogen.
Die zon, dat groen, die bries, ik moet naar buiten.
Ik pak de picknickmand, spring op m’n fiets.
Ik wil naar haar, ik ben niet meer te stuiten.
Ik voel me beresterk, ik sta voor niets.
Ik wil haar lichaam in mijn armen sluiten,
want met die poel hormonen moet ik iets.
Sonnet, 4 maart 2025
Wraak
Het lukt mij bijna nooit van hem te winnen.
Dus doe ik telkens water bij de wijn.
Hij construeert verdraaid gewiekste zinnen.
Mijn argumenten zijn dan steeds te klein.
Pas schoot er mij iets razendslims te binnen.
Maar ach het was weer het bekend refrein:
Het lukte mij weer niet van hem te winnen.
Dus deed ik maar weer water bij de wijn.
Maar nu weet ik een fraai betoog te spinnen.
Ik open vast een fles voor dit festijn.
Een pinot noir van een exquis domein.
Toch weet hij me in no time vast te pinnen.
Ik doe nu flink wat water bij zijn wijn.
Rondel, 17 februari 2025
De hoogste tijd
Ik zit hier aan de waterkant te dromen,
maar het is tijd, ik moet nu maar eens gaan.
Ik denk als steeds: Hoe kon het zover komen
dat jij besloot dat ik had afgedaan?
Ik had gehoopt om samen op te stomen,
maar dat vooruitzicht is nu van de baan.
Zo zit ik aan de waterkant te dromen,
maar het is tijd, ik moet nu maar eens gaan.
Was ik te stil? Dat heb ik nooit vernomen.
Of juist te fel en hou je niet van slaan?
Was het je zus? Daar zat ik haast niet aan!
Daar klinkt je stem, die laat zich niet betomen.
Dus is het tijd, ik moet nu nodig gaan.
Rondel, 6 februari 2025
Bij ons in Weert
Wij voelen ons behoorlijk gedupeerd
sinds ome Jo voortdurend flatuleert.
Soms vallen spek en bonen zo verkeerd
dat dit een ware crisis initieert.
Het ruikt nu heel apart bij ons in Weert.
’t Is niet dat ome Jo zich niet soigneert.
Dat maakt de kwestie best gecompliceerd.
Maar telkens als hij ergens arriveert
is iedereen hem in een mum gesmeerd.
Het riekt dan ook wel stevig hier in Weert.
Dit geurfestijn laat niemand ongedeerd.
U denkt misschien: ‘Dat lijkt me gefingeerd!’
Welnu er zijn al huizen onbeheerd.
De eersten zijn zojuist geëmigreerd
vanwege al die stank bij ons in Weert.
Wij hebben echt van alles geprobeerd
en zelfs zijn hele huis geparfumeerd.
Hij keek wel enigszins verbouwereerd.
Maar goed, hij had de boel ook flink versjteerd.
De lucht was niet te harden hier in Weert.
We zijn inmiddels danig gefrustreerd
en hebben ome Jo gedeporteerd.
En hiermee lijkt de zaak gecorrigeerd.
De eersten zijn zojuist geretourneerd.
Het ruikt ook best weer lekker hier in Weert.
Slagrijm met refrein in slotregels, 5 februari 2025
Vurig verlangen
Ik wou dat het nu eindelijk ging waaien
en dat het stookadvies weer gunstig was.
Ik zit door dit beleid in zak en as.
Zo kan mijn crematorium niet draaien.
Ook heb ik door dit stomme stookverbod
een stoffelijke restenoverschot.
Met dank aan Patrick M.
Snelsonnet, 20 januari 2025
Dwaalgast
Weet u de weg? Ik ben zo aan het zoeken.
Ik ben verdwaald en ken hier kind noch kraai.
Ik heb gezocht in straten en op hoeken.
Ik vroeg het ook zojuist nog aan de gaai.
Die kraste wat, het leek wel of hij lachte
en dat gedrag dat vond ik niet zo fraai.
Ik zit nu echt naar ware hulp te smachten.
Is het die uil die mij zo uitkomst biedt?
De redding komt, ik zie het in gedachten.
Ach hij vliegt door, ik krijg zijn steun dus niet.
Die spreeuwen dan, want in zo’n populatie
is er vast iemand die mijn wanhoop ziet.
Maar nee, een stem klinkt op uit die formatie:
‘Zes tientjes man, dan heb je navigatie.’
Terza rima, 4 augustus 2024
Vogelvrij
Ik ben het feit en ooit werd ik vertrouwd.
Ik stond bekend als ‘vaststaand’ of ‘voldongen’.
Mijn woord was wet, er werd op mij gebouwd.
In elk gewest werd luid mijn lof gezongen.
Dat is geweest, ik stel niet veel meer voor.
De optie heeft mij van mijn plaats verdrongen.
Ik vraag mij af: Hoe moet ik nu toch door
nu zelfs de mening mij voorbij komt streven?
Mijn reputatie gaat geheel teloor.
Ik leid een leeg, een nietig, somber leven,
verfoei ten diepste deze barbarij
en weet mij door onzekerheid omgeven.
Dus smeek ik u: Toe, schaar u aan mijn zij,
want zonder mij is waarheid vogelvrij.
Terza rima, 1 november 2024
Het mooie mokkel
Die mooie snoet, de tanden hagelwit,
haar kersenrode lippen en haar haren,
haar ogen waar ik in moet blijven staren
en dan die borsten, ongekend van snit.
Haar gulle lach, haar sierlijke gebaren.
Hoe zij beweegt, wat zit zij vol met pit!
Wat nu? O, lieve, goede God, ik bid
dat U mij tot haar minnaar wilt verklaren.
Nu opent zij haar mond, ik hoor haar stem.
Zij lijkt wel schor of zit een stemband klem?
Ze lijkt zo net een oude koffiemolen.
een knarsend wiel, een schuivende berg kolen.
Die aanslag op mijn oren brengt verdriet.
Och Heer, verhoor mijn bede toch maar niet.
Sonnet, voorjaar 2024
The ballad of Billy the Kid
Ik schets u het leven van Billy the Kid.
De jongen was goed voor een twintigtal moorden.
Hij was dan ook ‘Wanted’ in talloze oorden.
Nou ja, u begrijpt wel, het ventje had pit.
Een loopbaan als deze dient tijdig gestart.
Het liegen en stelen dat lukte al aardig
en ook de revolver hanteerde hij vaardig,
hij schoot op zijn twaalfde een man door het hart.
Hij werd op het stelen van kleding betrapt
en moest het cachot in, dat zou hem wel leren.
Maar denk nu maar niet dat dat hem iets kon deren,
hij is toen gewoon door de schoorsteen ontsnapt.
Een leven van vluchten lag in het verschiet.
Hij ripte het leger, stal zadels en knollen.
Hij werd weer gesnapt maar opnieuw, zonder dollen,
vermocht hij te drossen, die sluwe bandiet.
De veeboer John Tunstall gaf Billy een baan
en dus leek het tij zich ten goede te keren
tot aan het moment dat afgunstige heren
de ranch overvielen, toen was het gedaan.
Want Billy zwoer wraak, hij vermoordde het stel.
Men vormde een posse om Billy te vatten.
Old Sheriff Bill Brady was een van die ratten,
maar Billy zond Brady subiet naar de hel.
Er werd nu een dot van een premie beloofd
voor wie onze held in de tang wist te nemen.
Ach god nog aan toe, o wat had ie problemen,
als rat in de val en een prijs op z’n hoofd.
Hij werd toen gepakt, voor de rechter geleid.
Die oordeelde grif dat ‘the outlaw’ moest hangen
en tot dat moment bleef hij stevig gevangen.
Welnu, zult u denken, dat werd wel eens tijd.
Maar Billy ontsnapte, geloof het of niet.
Zijn beide bewakers benam hij het leven.
Hij stal rap een merrie, je zag hem nog even
en dan was hij foetsie tot veler verdriet.
Een ‘oldtimer’ zag hoe hij allen ontvlood.
The Kid stoof de stad uit, geheel ongeschonden.
Hij zat in een schuilplaats, maar werd toch gevonden.
Pat Garrett die trof hem en dat werd zijn dood.
Maar net eenentwintig en dan al gesneefd.
The Kid ligt nu tussen twee vrienden begraven.
Hij heeft nooit behoord tot de wereld der braven,
maar godallemachtig wat heeft ie geleefd.
28 november 2024
Faux pas
Ik zou toch zo graag dansen maar mijn benen willen niet.
Het schort mij aan een maatgevoel, mijn kop is erg balsturig,
ook soepelheid ontbreekt mij, ik ben net een monoliet.
Zo sierlijk met mijn lief te zwieren, och dat wou ik vurig
en daarom heb ik steeds opnieuw met dansles meegedaan.
Hoewel zij mij zeer liefhad werd zij toch wat ongedurig,
want door mijn leiding of nou ja wat daar voor door moet gaan
ontbeert zij elk genoegen van een vrij en sierlijk zwieren.
Zij zei: ‘Je bent een lieverd maar blijf nu maar even staan.’
Nu danst zij met een ander die haar ook nog wil versieren.
Ik moet er dus voor zorgen dat ik straks niet word gedist.
Het leven is geen vreugdedans met zulke stroeve spieren.
In één dans ben ik evenwel een echte specialist:
ik ben een ware meester in de echtelijke twist.
Terza rima, 21 december 2024
De bel
Ik heb vandaag niets meegemaakt.
Ik heb geen boodschappen gedaan.
Ik ben de deur niet uitgegaan.
Ik heb geen wezen aangeraakt.
Geen post gehad, geen mail gezien,
geen app of sms gehad.
Ik ben het allemaal zo zat.
Dit is toch niet wat ik verdien.
Maar dan, opeens, gaat daar de bel
en dat geluid maakt net op tijd
een einde aan mijn eenzaamheid.
Mijn hart slaat plotsklaps bliksemsnel.
Dit wordt een machtig avontuur.
De deur ontsluit ik met veel zwier.
Een man in uniform zegt: ‘Hier
heb ik een pakje voor uw buur.’
Kwatrijnenkwartet, 26 september 2024
Klein najaarsleed
Dit kille natteneuzenweer,
het overvalt mij elke keer.
Ach gat daar ploft een druppel neer,
daar gaat mijn goede naam en eer.
Ik wou maar dat ie niet zo droop.
Zodra ik echter buiten loop
vervliegt mij weldra alle hoop.
Maar ooit was hij majestueus.
Och had ik nog die frisse neus.
Kortjakje, 11 december 2024
Een dichter is een timmerman
Een dichter is een timmerman,
de taal dat is zijn hout,
talent en kunde zijn gerei,
een vers is wat hij bouwt.
Hij past en meet zijn woorden
en voegt wat spaties in,
hij schroeft een punt of komma
en klinkt zijn eerste zin.
De zinnen worden strofes,
die zet hij op een rij,
hij schaaft wat aan het ritme
en vijlt de klanken bij.
Het is een stadig zoeken,
soms lijkt het of hij prutst,
wanneer hij schik- en strekking
van woorden weer eens klutst.
Een dichter is een timmerman,
hij hamert op het woord.
Hij zaagt en houwt, hij vijlt en gutst,
hij schaaft en bouwt, hij slijpt en prutst.
Ja, dichten dat is timmeren,
is knutselen met taal
totdat een talig bouwwerk staat;
nooit lukt het helemaal.
Kwatrijnen in gebroken rijm, najaar 2024
Droomreis
Ik zit hier knusjes in mijn luie stoel.
Een zachtwarm licht hangt boven mij te branden.
Het boek nog dichtgeslagen in mijn handen.
De avond leeg, een wonderschoon gevoel.
Het rijk alleen, ik voel de stilte landen.
Het raam wat open, buiten is het zwoel.
Ik ga nu lezen, laat de boel de boel.
Ik ben nog hier, gewoon tussen mijn wanden.
Ik open nu mijn boek, begin te lezen
en word een ander, voel het avontuur.
Ik ben nu elders, op een ander uur.
Een ander ik is in dat land verrezen.
Wat is het heerlijk en wat is het raar:
ik ben wel hier, maar toch ben ik ook daar.
Sonnet, zomer 2024
Sehnsucht
Haar zo te zien dansen op walsen van Strauss.
Haar lichaam gehuld in de fijnste gewaden
van stralende kleuren, die naad in haar kous.
En wat ik dan voel, ach dat kunt u wel raden:
mijn hart maakt een dansje, het bruist in mijn geest.
Die gratie, die schoonheid, och lieve genade.
Maar hóe zij beweegt dat ontroert mij het meest.
Je voelt dat haar dansen de Donau laat stromen
en blauwer dan dit is ie nimmer geweest.
Daar zwaait ze, daar zwiert ze, de vrouw van mijn dromen.
Ach kon ik haar hebben, och ware zij mijn.
Ik denk echter niet dat het daarvan gaat komen.
Maar laat me dit droombeeld, toe gun me die schijn
en laat mij voor even die straussvogel zijn.
Terza rima, 8 januari 2025
Tabula rasa
Het lege blad kijkt mij verwijtend aan,
verlangend dat ik haar mijn woord zal geven,
zoals ik in mijn hele schrijversleven
ook bij haar vele zussen heb gedaan.
De tijd verglijdt, ik heb nog niets geschreven.
Ik zit nu vast, dat is haar niet ontgaan.
Wat ziet ze bleek, er moet dus iets ontstaan.
Zij vreest een loos en ongetekend sneven.
Ik kijk haar nog eens in haar blank gelaat
en denk: het kan niet dat ik haar zo schaad
en kwets door haar mijn woorden te ontzeggen.
Geen enkel vel valt zoiets uit te leggen.
Ik schrijf en schrijf, en ook al is het klad,
zij blijft alsnog geen onbeschreven blad.
Sonnet, voorjaar 2024
Brief aan Descartes
Jij kwam ooit met de theorie
– en bracht dit als fait accompli –
dat lijf en geest gescheiden zijn,
het werd jouw steeds herhaald refrein.
Het dualisme was ontstaan
en zo werd gaandeweg voortaan
de oorzaak van elks ziektebeeld
naar geest of lichaam ingedeeld.
Dit had als ongewenst effect
dat klachten waarvoor niet direct
fysiek een oorzaak werd bespeurd
steeds ‘psychisch’ werden ingekleurd.
Dat label nu is niet neutraal:
fysiek scoort beter dan mentaal
want klachten van fysieke aard
gaan met belangstelling gepaard.
Een tuil met bloemen of wat fruit
maar als het psychisch is geduid
dan zit het ‘ergens in het hoofd’
en wordt men door geen mens geloofd.
Maar als je naar depressie kijkt,
waar heel de wereld somber lijkt,
dan zie je dat een stof ontbreekt
en dat dit dus jouw leer weerspreekt.
Dit voorbeeld toont je het verband:
het lijf is met de geest verwant.
Zo ken ik er nog heel veel meer,
die samenhang blijkt steeds maar weer.
Het dualisme is failliet,
erkent de vele stofjes niet
waarmee de geest wordt aangestuurd
en dát is waar jouw leer dus schuurt.
Het lijf, de geest, een nauwe band.
Jouw leer kan nu dus aan de kant.
René, het is wel mooi geweest.
Jouw paradigma is gesjeesd.
Najaar 2024
Denkend aan Epicurus
Als ik er ben is dood er niet,
als dood er is ben ik er niet.
Zo stelde ooit de filosoof
en wat is dat een mooi geloof!
Geen ‘ik’ dus die de dood ervaart,
die boodschap is mij heel wat waard.
Wat trek ik mij de dood nog aan
indien wij niet gelijk bestaan?
De doodsangst kan nu in de ban.
Wij nemen het er nog eens van
en feesten tot de dageraad,
totdat de maan weer ondergaat.
En morgen is een nieuw geval.
Wij zien wel wat dat brengen zal.
Zo gaan wij vrij en onvervaard
langs onze levensweg op aard.
(Toch plaagt mij soms, al is het vaag,
die ietwat hinderlijke vraag:
‘Wat heeft mijn leven zo voor zin?’
maar slik die vraag dan gauw weer in.)
Voorjaar 2024
Trijntje Fops
Een Trijntje Fop is een door Kees Stip bedachte viervoetige jambische versvorm van meestal zes regels – acht of vier regels komen ook wel eens voor – met als titel ‘Op een [dierennaam]’. Het rijmschema is aabbcc.
Op een oester
Een oester die in Overpelt
als thesaurier was aangesteld
werd door een pareldief ontvoerd,
bedreigd, geschopt en vastgesnoerd,
maar zelfs versuft, verrot, halfgaar
hield hij zijn kaken op elkaar.
Op een schaamluis
Een schaamluis vond laatst in Sint Kruis
een zeer gerieflijk herenhuis.
Nu lounget hij op die zwoele stek,
aan drank en eten geen gebrek.
Wel lullig voor zijn gastheer Evert,
die hij een vuile schaamstreek levert.
Op een mol
Gebelgd berichtte mij de mol:
‘Die warboel maakt mij horendol:
riolen, kabels, fiberglas.
Wie denkt er aan mijn sanitas?
Hoe vind ik zo het goede pad
in mijn gehavend habitat?!’
Op twee spechten
Een kleine en een grote bonte
betrokken eens een berk in Dronten.
Hij vond die kleine echt niet mis.
Ze hield het nest ook heerlijk fris.
Hij was zo smoor en bad, knalrood:
‘word alsjeblieft mijn spechtgenoot.’
Op een das
Een das wou laatst uit stappen gaan.
Hij trok zijn mooiste jasje aan.
Zijn pantalon was fraai geplooid.
Zijn dikke vacht haarfijn gevlooid.
En voor hij ging vroeg hij de specht:
‘Wat denk je, zit mijn dasje recht?’
Op een bromvlieg
Een bromvlieg vloog pas vliegensvlug
van Olst naar Zwolle en terug.
Hij had zijn brommer opgevoerd,
maar knalde boven op een woerd.
Nu zit hij in een cel in Ommen
wat knorrig voor zich uit te brommen.
Op een boekenwurm
Een boekenwurm in Wildervank
bewoonde eens een boekenplank
alwaar hij kalm en ongestraft
zijn sporen trok van kaft tot kaft.
Toen kwam er op een zomerdag
een spin die hem voor tor aanzag.
De wurm dacht na en zei toen: ‘Ja,
ik ben de grote perfora-.’
Opvolgfoppen
Vaak heb ik mij na het lezen van een Trijntje Fop van Kees Stip afgevraagd: Hoe zou dit verhaal nu verdergaan? Ik heb daarom een aantal ‘opvolgfops’ geschreven waarin een mogelijk vervolg is uitgewerkt. Eerst zie je steeds de originele versie van Kees Stip en daarna mijn vervolg, de opvolgfop.
Op een konijn (origineel van Kees Stip)
Bij Noordwijk zwom een nat konijn
te midden van een school tonijn.
‘Tja,’ sprak het beest, ‘dat tomt ervan
als men de ta niet zeggen tan.’
Op een konijn (opvolgfop)
‘Vertel eens Ko’, zei To Tonijn
ooit bij een prettig samenzijn,
‘Hoe kwam het dat je zwemmen ging,
dat is toch geen konijnending?
De vraag was dus aan onze kant:
Hoe is die co-nijn hier beland?’
‘Ach ja,’ zei Ko, ‘het is gênant,
it bleef oot liever aan de tant,
maar ’t heb geen al te best gehoor
en daarom tomt dit wel eens voor.
En oot, nou goed, dan weet je het:
’t heb bovendien een spraatgebret.’
Op twee slakken (Kees Stip)
Twee slakken waren al sinds jaren
op weg van Groningen naar Haren.
Ten slotte kwam geheel ontdaan
de oudste aan het eindpunt aan.
Hij slikte en sprak diep bewogen:
‘Mijn broer is uit de bocht gevlogen.’
Op een overgebleven slak (opvolgfop)
De slak zat nu in zak en as
en toen zijn broer begraven was,
vertrok hij met een slakkengang
en reisde vele jaren lang.
Hij trok zijn spoor door stad en land
tot hij in Zoutkamp is gestrand.
Op een bij (Kees Stip)
Er was een bij te ’s Gravenhage
die antwoord wist op alle vragen.
Toen men hem moeielijk genoeg
‘Wat was was eer was was was’?’ vroeg
werd hij de winnaar van de quiz
met ‘Eer was was was was was is.’
Op een quizbij (opvolgfop)
Hij vond de quizwinst machtig mooi
en schreef zich in voor elk toernooi.
Hij won altoos, werd één, twee drie
de King Bee van het quizcircuit.
En thans doet hij in was zijn ding
daar bij Tussaud, naast Bee Bee King.
Op een boekenwurm (Kees Stip)
Een boekenwurm te Oudeschans,
bewonderaar van streekromans,
schreef aan een romancier te Schagen:
‘Geachte heer, reeds vele dagen
verkwik ik als een zoete koek
mij aan uw veelgegeten boek.’
Op een romancier (opvolgfop)
‘Geachte wurm’, antwoordde hij,
‘Mijn boek behelst geen lekkernij.
Het dient als voedsel voor de geest
en niet als leeftocht voor een beest.
Dus stil uw honger aub
maar met een Story of Privé.’
Op een woerd (Kees Stip)
‘Den Haag’, zo zegt een woerd, ‘is blijkbaar
per trein uit Utrecht onbereikbaar.
Want telkens als ik het probeer
begint een goudgebiesde heer
zijn longen vol met licht te happen
en roept dan: “Woerden overstappen!”’
Op een spoorbaas (opvolgfop)
Hij kon het voorval niet vergeten
en liet dus aan baas Koolmees weten:
‘De reis van Utrecht naar Den Haag
is voor een hereneend een plaag.
Als medevogel smeek ik u:
“Maak dit traject toch continu!”’
Limericks
Een limerick is een vers van 5 regels met als rijmschema aabba. Regels 1, 2 en 5 bestaan uit 3 versvoeten, regels 3 en 4 uit 2 versvoeten. Als metrum wordt een amfibrachys (kort-lang-kort) of een anapest (kort-kort-lang) gebruikt.
Vossenleed
Er was eens een rekel in Assen
die ‘s morgens de welpjes moest wassen.
Zijn vrouw zei toen fijn:
‘Toe zeur niet zo Reyn,
dan had je maar op moeten passen.’
Uhhhh…
Een oudere dame uit Rheden
kwam diep in de nacht naar beneden.
Ik zeg u met spijt:
de clou ben ik kwijt.
Het is ook al even geleden.
Frivole freule
Een vroegrijpe freule uit Veere
ontdeed zich herhaald van haar kleren.
‘’t Is echt geen gezicht’,
zei men tot het wicht,
maar zij vond het leuk voor de heren.
Knotsgekke kuren
Een gloedvolle vrouw uit Tervuren
zat wulps naar de buurman te gluren.
Haar man zei toen: ‘Mop,
toe hou nou eens op
en kap met die hitsige kuren.’
Bizar lang
Een dweepzieke dame uit Wenen
bezat van die héééél l a n g e b e n e n.
Een man had wel zin
en klom er dus in,
maar raakte niet eens langs haar schenen.